menu

Over hoop in Christelijk perspectief

“Mijn sterkte is vergaan, en mijn hoop van den Heere.”

 

(Hoop in Christelijk psychologisch perspectief).

 

 

 

Boeddha als pijler van niet-christelijk leven.

Wat heeft een Boeddhabeeldje te maken met het thema ‘Hoop in psychologisch perspectief’? Of je een bouwmarkt binnenstapt, of een winkel met huishoudelijke artikelen, een Boeddhabeeldje lijkt overal te koop. Je ziet ze in de huizen. Een collega-psychiater heeft een beeldje in zijn werkkamer staan. Toen ik vijf maanden geleden op congres was in Hongkong, moest en zou het gezelschap collega’s naar het eiland Lantau om daar het allergrootste openluchtbeeld van een Boeddha te bezichtigen.

Onlangs vroeg ik bij de kassa van een bouwmarkt waarom juist dit beeldje werd verkocht en niet andere beeldjes bijvoorbeeld van Maarten Luther of van Johannes Calvijn. Een medewerker zei dat dit beeldje nu eenmaal handel was, en verkocht wordt omdat het goed verkocht. Een andere medewerker schoot haastig bij, en zei dat het beeldje gekocht wordt omdat mensen een jachtig leven leiden, en dit beeldje hun rust geeft. Het beeldje tilt je boven de onrust van het alledaagse leven uit.

 

Het zal wel een raadsel blijven waarom juist dit beeldje nu zo geliefd is. Of toch niet? Het blijft gissen, maar het zou wel eens kunnen zijn dat voor velen het Boeddhabeeldje functioneert als pijler van niet-christelijk leven, zoals hoop aangemerkt kan worden als pijler van christelijk leven. Ik werk dit nader voor u uit.

 

Friedrich Nietzsche

Friedrich Nietzsche (1844 – 1900) is een van de grootste inspirators voor het leiden van een niet-christelijk leven. Bij hem weet je dat nooit helemaal zeker, doordat hij zich in zijn geschriften niet zelden ironisch uitspreekt, alsof hij de lezer zou willen plagen. Toch bepaalt Nietzsche je bij een leven zonder de Heere, nadat Hij door de mensen – zoals dat dan heten moet – gedood is, en dood blijft. In 1888 merkt Nietzsche op dat deze doodverklaring van de Heere een eeuw gaat geven met de meest gruwelijke oorlogen ooit, om daaraan toe te voegen dat de daarop volgende eeuw – waarin wij nu leven – nog erger wordt doordat niemand meer weet wat de waarde van iets is. De 21ste eeuw zal dankzij de afwezigheid van de Heere een totale verduistering van waarden gaan vertonen. Zonder de Heere bedenken mensen eerst hun eigen moraal, en trachten zij andere mensen die op te leggen, met alle oorlogsgeweld van dien. Hitler wist wat goed was voor andere mensen. Jozef Stalin (1878 – 1953) wist dat ook. Pol Pot (1928 – 1998) wist evenzeer met wetenschappelijk precisie wat het goede leven voor anderen was. En wat te denken van Mao Zedong (1893 – 1976)? Ze keken niet op een miljoen doden meer of minder. Na hun doodzaaiende eeuw moet er wel een eeuw komen waarin mensen in opperste vertwijfeling werkelijk niet meer weten wat van waarde is voor henzelf of voor anderen. Een kindertekening hoeft niet onder te doen voor een Rembrandt. Niets is meer goed of slecht, en intussen is leven slechts lijden en nog eens lijden, en je moet niets anders laten wijsmaken. Het leven is lijden, en daar is geen ontkomen aan. Het heeft geen enkele zin je daartegen te verzetten. En dan merkt juist deze Friedrich Nietzsche op dat mensen de hoop moeten opgeven, want de hoop verlengt slechts hun lijden. Je denkt dat je hoop kunt vestigen op iets, maar er is niets.

En ‘niets’ is precies wat op de bodem ligt van het Boeddhisme. Zo bepaalt Nietzsche die zelf als groot kenner veel ontzag toonde voor het Boeddhisme, je bij de kern van het Boeddhisme, en die heet ‘Niets’. Ik geef toe: ik associeer, maar zou het ver bezijden de waarheid zijn dat het Boeddhabeeldje in honderdduizenden huizen dit ‘Niets’ weerspiegelt? Het Boeddhabeeldje nodigt uit om het leven te nemen zoals het is, en af te zien van de hoop, omdat de hoop aan dat leven toch niets veranderen kan. Dat moet rust brengen aan mensen die zonder de Heere, vertwijfeld over waarden en moraal, onrustig en jachtig zijn, en werkelijk niet meer weten waaruit, waardoor en waartoe zij leven zouden.

 

U denkt misschien dat ik inmiddels wel heel ver ben afgedwaald van het onderwerp van vanavond. Toch meen ik er goed aan te doen om het thema ‘Hoop in psychologisch perspectief’ in een bredere, hedendaagse culturele context te plaatsen.

 

Als ik uw vragen bij dit thema lees, dan merk ik op dat u de uitdrukking psychologisch perspectief zowel in psychologisch als psychiatrisch-medisch opzicht gebruikt.

U vraagt immers of ik een omschrijving kan geven van hoop als psychologisch begrip.

U vraagt echter ook welke rol hoop speelt bij psychisch lijden, en ook of het geloofsleven invloed kan hebben op psychisch lijden en vice versa. U vraagt ten slotte hoe u en ik moeten omgaan met mensen die psychisch lijden. Met de laatste vragen doet u een beroep op mijn psychiatrische-medische achtergrond.

 

Psychisch: erbij horen.

Het is eerlijk gezegd niet zo gemakkelijk om een antwoord te geven op de vraag naar een omschrijving van hoop als psychologisch begrip. Als ik – zoals ik werkelijk gedaan heb – een psycholoog of een psychologiestudent vraag of zij een dergelijk begrip van hoop hanteren, dan is het antwoord “nee”. Psychologie gaat vandaag aan de dag vooral over meetbaar gedrag van de individuele mens. Als psychologie al bedenkt waarover zij in de kern gaat, dan lijkt zij na te denken over die verschijnselen van de individuele mens die het verlangen ergens bij te horen weerspiegelen. Voor zover psychologie begrippen hanteert en kennis vormt, probeert zij vat te krijgen op en meetbaar te maken wat bij de individuele mens maakt dat hij of zij ergens bij hoort.

 

Psychologie en ook psychiatrie lijken vooral te zijn ingezet voor studie van verschijnselen aan de individuele mens voor zover die niet herleidbaar zijn op het lichaam of een lichaamsorgaan van die mens, hoezeer beide vakgebieden zich de afgelopen jaren ook bezig zijn gaan houden met het lichaamsorgaan van de mens dat brein heet.

 

Daar komt nog een nadere typering van psychologie bij, want het lijkt erop dat de psychologie voor het zoeken naar haar begrippen leentjebuur speelt bij de technologie. Het meest hoogwaardige instrument of gereedschap lijkt vaak model te moeten staan voor het begrippenapparaat van de psychologie. Heel raar is dat ook weer niet, want een dergelijk instrument of gereedschap is door mensen ontworpen, en dat maakt misschien dat mensen daarin van alles over zichzelf en daarmee ook over hun verlangen ergens bij te horen, stoppen.

 

Lange tijd was dat hoogwaardige instrument of gereedschap de stoommachine. Sigmund Freud ontleent eigenlijk heel veel terminologie voor zijn psychoanalytisch werk aan het zogenaamde natuurkundige stuwmodel van James Watt dat op zijn beurt de stoommachine hielp ontwikkelen. In ieder geval valt op dat mensen sinds Freud ‘spanningen’ hebben, moeten ‘ventileren’ om te voorkomen dat de ‘druk’ te hoog wordt, wat anders tot psychische klachten kan leiden, of nog erger tot ontploffing van de stoomketel die model staat voor het psychisch functioneren.

Vandaag de dag staat het hoogwaardige gereedschap van de computertechnologie model voor het begrippenapparaat van psychologie. Om je goed te voelen, is het goed om de harde schijf leeg te maken. Leeghoofdigheid is gezond… .

 

W.W. Meissner

Is er dan niets te zeggen over hoop in psychologisch en psychiatrisch-medisch perspectief? Ja toch wel. Er is een boeiend boek van een achternaamgenoot, geen familie: W.W. Meissner (1931 – 2010), een Amerikaanse priester en psychiater, die in april 2010 op 79 jarige leeftijd overleed. Dat boek verscheen in 1987 en heet ‘Life and Faith’. Deze Meissner heeft veel geschreven over psychoanalyse en religieuze ervaringen. In het genoemde boek werkt de auteur de psychologie van geloof en ook de psychologie van de hoop uit.

Als ik zijn relaas kernachtig probeer samen te vatten, dan kan de psychologie van de hoop ongeveer als volgt worden uitgetekend:

Hoop verbeeldt iets dat er werkelijk is, zij het dat dit werkelijke er nog niet is.

Het gaat om een werkelijkheid die werkelijk voor mogelijk en voor tastbaar gehouden wordt. Hoop zoekt, verbeeldt en vindt dit werkelijke.

Juist omdat hoop gaat over iets dat werkelijk is, brengt hoop in een positie om daarvan verantwoordelijkheid te kunnen afleggen.

Hoop biedt een realistische richting aan het leven en is essentieel voor het verstaan van gedrag.

Hoop maakt van de mens een mens die een weg gaat, een homo viator.

 

Bedenk: Boeddha zit op zijn gat, een mens met hoop bewandelt een levenspad.

 

Een centraal aspect van hoop is dat zij menselijke ervaringen integreert.

Hoop bevrijdt en bevordert creativiteit.

Hoop actualiseert wensen en het vermogen om te willen.

Willen is een doelgerichte intentie en het vermogen om intentie te vertalen in uitvoering. Hoop heeft iets profetisch, want hoop voorziet een werkelijkheid.

De grens tussen wens en hoop is de grens tussen fantasie en werkelijkheid.

Hoop vertaalt realiseerbare fantasie in tastbare werkelijkheid.

Hoop herpakt het vermogen zich te verbeelden en creatief te zijn.

Hoop helpt focussen op een werkelijkheid die er nog niet is, en wel zo dat alles in je daarop samenkomt of samenvoegt.

Hoop toont – zo vervolg ik de samenvatting van Meissner – de vitaliteit en de kracht van iemands religieuze overtuiging.

Een gedeelde religieuze overtuiging bevordert voedt onderling vertrouwen.

Zo bevordert hoop saamhorigheid en draagt hoop bij aan vorming van een gemeenschap. Hoop neigt en voegt je samen tot een werkelijkheid die in vervulling zal gaan.

Ik moet op dit punt denken aan Psalm 86: “Neig mijn hart en voeg het saam, tot de vrees van Uwe Naam.”

Tot zover de ingrediënten die William Meissner mede aan de hand van het werk van Ernst Bloch (1885 – 1977) aanwijst voor een psychologie van de hoop.

 

 

 

 

Viktor Frankl

Over hoop schrijft Viktor Frankl (1905 – 1997), een Weense neuroloog en psychiater en bekend om zijn zogenoemde Logotherapie, in een weergave van zijn observaties tijdens zijn gedwongen verblijf in een concentratiekamp tijdens de tweede wereldoorlog. Hij merkt dan op dat mensen zonder hoop zich binnen de kortste keren gingen verwaarlozen, en het kamp zelden overleefden. Mensen met hoop overleefden het concentratiekamp vaak wel, maar dan was er toch een verschil. Mensen die hun hoop hadden gevestigd op hun vrouw en kinderen of op hun huis of op hun werk, raakten na afloop in grote getale depressief en pleegden uiteindelijk vaak zelfmoord. Hij noemde deze hoop de hoop op de eindige dingen. Mensen die hun hoop vestigden op God, bleven vaak blijvend goed overeind. Zelf moet ik dit verband direct denken aan de Psalmregels: “Zo ik niet had geloofd dat in dit leven mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven, ik was vergaan in al mijn smart en rouw.” (Psalm 27, vers 7 berijming 1773).

 

Alphonse Maeder

Laat ik hierop doorgaan en intussen ook overstappen op uw vraag naar de rol die hoop speelt bij psychisch lijden. Ik zou u voor de beantwoording van dit vraagstuk willen meenemen naar de inhoud van mijn proefschrift. Dat heet ‘Van hulp en heil’ en gaat over de pastorale psychiatrie van Alphonse Maeder (1882 – 1971).

Het idee om het werk van Alphonse Maeder en de ontwikkeling daarin en de uitwerking daarvan op het werk van psychiaters en praktische theologen, te bestuderen kwam ineens op toen ik een boek las van Jan Veenhof (1934 - ) en Heitink (1938 - ) over ‘Heil, heling en gezondheid’. Daarin staat een hoofdstuk over het vraagstuk dat de christelijke kerk in de vierde eeuw de zorg voor de zieken ophoudt te zien als christelijk en kerkeigen. De verklaring daarvan is dat de christelijke kerk van toen de wederkomst van Christus eigenlijk niet meer verwachtte.

Toen ik dit las, herinnerde ik me een passage in het boek ‘De kroniek van de psychologie’ van Jan Hendrik van den Berg (1914 - ), waarin hij iemand besprak die de aandacht van de psychiatrische hulpverlener voor het verleden van een psychiatrische patiënt aanvulde met de aandacht voor de toekomst van een dergelijke patiënt, en daardoor een evangelische benadering van zijn patiënten ontwikkelde. Ik ben gaan bladeren, en zie daar: de naam Alphonse Maeder.

 

Wie was Alphonse Maeder? Alphonse Maeder werd geboren in een Franstalig kanton in Zwitserland.  Hij studeerde geneeskunde in Bern en Zurich, en bovendien in Berlijn, waar hij op het idee kwam om zich in de psychiatrie te specialiseren. Daarvoor ging hij terug naar Zurich, en wel naar Eugen Bleuler (1857 – 1939) die leiding gaf aan het grote psychiatrische ziekenhuis Burghölzli. Dat was op dat moment een bijzondere opleidingsplek want het ziekenhuis was enkele jaren tevoren als eerste en enige ziekenhuis ter wereld begonnen met studie naar de toepassing van de psychoanalytische theorie in de harde psychiatrie. Sigmund Freud (1856 – 1939), in Wenen, paste die vooral toe bij patiënten met betrekkelijk milde psychische problematiek. Bleuler had Carl Gustav Jung (1875 – 1961) aan het werk gezet om de toepassing bij mensen met zware psychiatrische problematiek in de verf te zetten. In dat milieu met veel contacten met collega’s die behalve in Wenen ook elders bezig waren gegaan met de psychoanalyse, doet Maeder zijn opleiding, en promoveert hij op een proefschrift over de seksualiteit van epileptici, die toentertijd nog gerekend werden tot de categorie van de psychiatrische patiënten. Maeder werkt nauw samen met Jung. Beiden bezoeken de internationale congressen over Psychoanalyse waar ook Freud aanwezig is. Samen staan ze op de foto’s van congresgangers. Maeder voert langere tijd de studiegroep over psychoanalyse in Zurich aan. Hij is daar voorzitter en leidt de vergaderingen met deelnemers uit verschillende landen, waaronder Nederland, die op hun beurt in hun landen vergelijkbare studieverenigingen opzetten. Maeder is hartsvriend van H.C. Rümke (1883 – 1967), de grote Nederlandse psychiater. Maeder bezoekt ook ettelijke keren Nederland. Zo spreekt hij op congressen. Zo doet hij zomercursussen in de Internationale School voor de Wijsbegeerte. Zo spreekt hij voor studiegezelschappen in de grote steden. Zo spreekt hij tijdens een van de halfjaarlijkse paleisconferenties voor koningin Juliana (1909 – 2004). Werk van hem wordt in ettelijke talen vertaald.

Maeder springt er al snel uit in de groep, als hij met een studie over de droom aandacht vraagt voor vooruitstrevende tendensen in de droom. Hij merkt op dat mensen in hun droom vaak bezig zijn met hun toekomst. Zoals kinderspel oefent wat er in de volwassenenleeftijd uitgevoerd gaat worden, zo oefent de droom wat er morgen of overmorgen gebeuren moet. Ik ken dat wel. Ik droomde dat ik een kerkdienst op het orgel begeleidde, en dat het orgel bij elke handeling onder mijn vingers en voeten stuk ging. Een nachtmerrie had ik aan mijn droom. De volgende dag echter moest ik op een voor mij onbekend orgel spelen in een voor mij onbekend kerkgebouw, tijdens een huwelijksbevestiging van een vriend en zijn vrouw. De droom had me op scherp gezet voor wat er de volgende dag gebeuren ging.

Maeder merkte op dat de droom evenals andere psychische verschijnselen een toekomstgerichte functie bezit.

De betekenis van de toekomst voor het psychische functioneren wil Maeder uitwerken als aanvulling op het werk van Freud die sterk gericht is op de betekenis van het verleden voor het psychisch functioneren. De studies over deze aanvulling vallen echter bij Freud niet in goede aarde, waarna het komt tot een breuk tussen Wenen en Zurich. Dat heet de breuk tussen Freud en Jung, maar die gaat dus over dit werk van Maeder.

Maeder komt met deze aanvulling allengs in religieus vaarwater. Aanvankelijk ziet hij heil in de dingen zelf. Vervolgens meent hij mogelijkheden te zien om buiten God om, door het aanwakkeren van iemands wil, een weg tot het heil te banen. Echter, in een derde fase, ik stap met zevenmijlslaarzen door zijn werk, komt hij mede dankzij een krachtige persoonlijke bekering tot het christelijke geloof tot de opvatting dat God Zelf het heil brengt. Hij raakt overtuigd van het Schriftwoord dat Jezus Christus, de weg, de waarheid en het leven is. Wil hoop hoop en geloof geloof zijn, dan op en in iets of Iemand die niet in je zit, maar op wat of Wie van buiten af op je toe komt, en Zich om zo te zeggen bij jou meldt. Hoe God dat doen kon, beschrijft Mozes in Deuteronomium 4. Vandaag de dag verneem je de stem van God door het horen en lezen van de Bijbel. Zie hierover nog de bijlage met de samenvatting van de brief van Maarten Luther aan zijn kapper.

Wat Maeder in ieder geval duidelijk maakt is de samenhang tussen toekomstgerichtheid in het psychische enerzijds en religiositeit of godsdienstigheid of spiritualiteit of geloof of hoop anderzijds. Voor hem is de mens onuitroeibaar religieus.

Wat hij daarmee ook duidelijk maakt is dat het psychische en het geloofsleven niet uit elkaar liggen. Ze lopen door elkaar heen. Verschijnselen zijn soms primair psychisch, maar hebben ook dan weer geloofsmatige aspecten. Verschijnselen zijn soms overduidelijk geloofsmatig, maar hebben ook altijd weer psychische aspecten.

 

Freud breekt dus met Jung en Maeder vanwege deze aanvullende toekomstgerichte oriëntatie in het werk van Maeder.

 

1,2,3,4: 5

Hoe kunt u dit begrijpen?

Zelf bezie ik deze breuk in het licht van het modernistisch leefklimaat sinds Rene Descartes (1596 – 1658) waarvan Freud een exponent is.

Rene Descartes liep op tegen ruzie tussen geleerden, en stelde een methode voor om tot ware kennis te komen. Die methode baseerde hij op de waarneming dat mensen getallenreeksen bijna altijd op dezelfde wijze aanvullen. Zegt u: 1,2,3,4, dan vullen alle mensen aan met 5. Zegt u: 2,4,6,8, dan vullen alle mensen aan met 10. Descartes stelde voor om deze voorafgaande reeksen aan te merken als ware kennis van de deze getallen 5 en 10, en vervolgens om ware kennis van alle dingen aan te zien voor hun voorafgaande reeksen. Kennisvorming zou sinds Descartes het speuren naar voorafgaande reeksen worden. Descartes zelf schrok aanvankelijk nogal van zijn eigen voorstel. Hij kwam er zelfs door in gewetensnood waarvoor hij zijn biechtvader raadplegen moest.

Deze nood is niet onbegrijpelijk.

Op christelijk standpunt kennen we alle dingen als uit, door en tot God.

De ware kennis volgens de methode van Descartes stelde dit standpunt volledig buiten te orde. Descartes kon God nog wel op plek 1 van alle voorafgaande reeksen zetten, maar hij snapte ook wel dat voorafgaande reeksen met steeds Dezelfde op plek 1 even informatief waren als dergelijke reeksen zonder deze Dezelfde. Er was bij Descartes zelf nog een uit God van alle dingen, maar een door of een tot God viel weg. Een toekomst tot God of een bestemming voor God deed er voor kennis over dingen niet meer toe.

 

Freud is bij uitstek een representant van deze methode. Voor hem was voor het dingen dat psyche heet, alleen het voorafgaande, het verleden van belang, en zonder God op de eerste plek.

 

Hierop breekt Maeder in met een aanvulling waarop hij en Jung worden afgeserveerd door Freud.

 

Maeder voegt aanvankelijk aan het verleden de toekomst toe, en komt dan al direct in religieus vaarwater. Het tot iets zijn van dingen, dat veronderstelt geloof en hoop daarop. Geloof en hoop zijn waarvoor je gaat. Geloof en hoop tonen in welk teken je leven wilt en hoe je dat teken toont bij alle mensen. In Babel gingen mensen voor zichzelf, en wilden hun eigen naam vestigen. In de zorg kom ik aldoor mensen tegen met een geloof dat vanuit het christelijke geloof ongeloof genoemd kan worden, maar dat in werkelijkheid ook een geloof is. Ook bij hen komt er iets van buiten om hen af dat beloften in zich draagt, en waarvoor zij zouden willen kunnen gaan. Bij Maeder komt het uit, door en tot God van alle dingen pas dan in zijn werk door wanneer hij Jezus de Christus leert kennen, als de weg, de waarheid en het leven.

Hoop is gericht op wat nog komen moet, en is dus gericht op iets buiten jezelf. Dat maakt de ankermetafoor voor de hoop ook wel duidelijk. Een anker werp je niet uit in de boot waaraan het anker vastzit, maar op iets buiten de boot, zodat de boot daadwerkelijk verankeren kan.

 

Voorbeelden

Laat ik een voorbeeld noemen. Een huisarts stuurt een man in die niet kan slapen. Op het formulier met personalia schrijft hij achter levensovertuiging: hedonisme. Hij vertelt met drie vrouwen een seksuele relatie te hebben. Hij is onlangs van een van de drie naar een ander van de drie verhuisd. Dat vond de eerste niet leuk, maar als hij terug zou keren dan zou de tweede dat niet leuk vinden. Hij beseft dat hij op een relationele vulkaan zit, om binnenkort misschien wel twee vrouwen kwijt te raken. Ik spreek hem erop aan dat zijn problematiek voor hem primair een geloofskwestie is. Zijn god is genot, en laat hem in de steek. Hij kijkt aan tegen een forse derving van zijn genietingen. Ik stel hem voor om een dominee van het hedonisme te zoeken, om na te gaan hoe zijn god hem toch aan zijn trekken zou kunnen laten blijven komen. De man kijkt me met grote ogen aan, maar begrijpt heel erg goed wat ik tegen hem zei. Tegen zijn slapeloosheid zou geen enkel kruid gewassen zijn.  

 

Ander voorbeeld. Een academisch ziekenhuis stuurt een vrouw in met schizofrenie. Wanneer ik haar verhaal hoor, meen ik dat er een heel andere aandoening speelt. Deze mevrouw zegt bang te zijn de zonde tegen de Heilige Geest te hebben gedaan, en van de gedachte daaraan maar geen afstand te kunnen nemen. Dat heet dan een obsessie in het kader van een dwangneurose of wat tegenwoordig een Obsessief Compulsieve Stoornis genoemd wordt. Ik stel haar in op andere medicatie, koppel haar aan een psycholoog en vraag aan haar dominee om het met deze mevrouw te hebben over het doen van de zonde tegen de Heilige Geest. Een paar weken later is ze helemaal klachtenvrij.

 

Geloof en psyche lopen in elkaar over, maar moeten toch ook steeds van elkaar onderscheiden blijven. Juist voor psychiatrische hulpverlening is de pastorale psychiatrische gevoeligheid voor het onderscheid en de samenhang tussen het psychische en het geloofsmatige uitermate belangrijk. Pastorale psychiatrie maakt duidelijk dat zowel in diagnostiek als in behandeling altijd ook de godsdienstige dimensie van een patiënt moet worden meegewogen. Verder valt onderzoekers op dat m.n. de geestelijke, godsdienstige rijpheid van behandelaren vaak de uitkomst van een therapie bepaalt. Voor pastorale psychiatrie geldt m.i. ook dat iemand zich in woord en geschrift verantwoorden wil over wat hij of zij aan pastorale psychiatrie doet. Ook deze volwaardige tak van de psychiatrie die rechtstreeks voortkomt uit de allereerste kring van psychoanalytici en hedendaagse psychiatrie, moet zich niet willen hullen in geheimzinnigheid.

 

Geloof en psyche zijn niet los verkrijgbaar.

 

 

 

Postmodernisme en modernisme: van analyse naar linguïstiek

Misschien moet ik over het verschil tussen Maeder en Freud toch even iets meer uitweiden, naar aanleiding van uw toelichting op uw vragen, waar u het onderwerp ‘hoop in psychologisch perspectief’ in verband brengt met het postmodernisme dat leert – zoals u zegt – vooral op gevoel te varen. Postmodernisme en psychologisering klinken zo haast als synoniemen. Zou een psychologie van de hoop mensen in een postmodernistisch en psychologiserend leefklimaat niet gemakkelijker tot hoop kunnen brengen?

 

Ik zie dat een slag anders. Postmodernisme breekt net als Maeder in op modernisme, maar dan lijkt naar mijn oordeel postmodernisme het analytische van het modernisme niet te vervangen door gevoel of het psychische, maar door taal en tekens, of zo je wilt: door gevoel voor taal en tekens. Postmodernisme vraagt zich steeds weer af wat een teken tot een teken, een woord tot een woord, een zin tot een zin of een verhaal tot een verhaal maakt.

 

Het postmodernisme neemt overduidelijk afstand van het modernisme door erop te wijzen dat het idee over ware kennis als voorafgaande reeksen van dingen alleen, tot niets anders dan grote oorlogen of andere ellende heeft geleid. Modernisme weet iets als het is geanalyseerd, als het wetenschappelijk bewezen is.

Postmodernisme weet iets zodra, zoals en zolang je het van een betekenis of beeld hebt voorzien. Dat geeft een reusachtige relativering van de werkelijkheid, die er voor postmodernisten dan ook eigenlijk helemaal niet meer is, en geeft wel de schijn dat mensen met een groot gevoelsleven meer in de melk te brokkelen hebben dan mensen met een beperkt gevoelsleven. Het punt in geding is echter veeleer dat mensen met meer taalgevoel of gevoel voor verhalen, je kunt ook zeggen de mensen die meer theater kunnen maken, verder komen dan mensen die dat theater niet kunnen maken. In modernistische tijden hadden wetenschappers het voor het zeggen. In postmodernistische tijden hebben mediagenieke mensen het voor het zeggen. De zekerheid van de analyse in modernistische tijden is niet verruild door de onzekerheid van het gevoel van het psychische, maar door de vluchtige zekerheid van betekenisgeving en beeldvorming. Postmodernisme is alert op de werkzaamheid van taal en tekens, maar gelooft niet langer in de mogelijkheid dat woorden de werkelijkheid kunnen weergeven. Analyse is verruild voor raken en verleidingskunst. Postmodernisme gaat eerder dan met psychologisering hand in hand met multimedialisering.

 

Om een en ander goed te verstaan is het zinvol om vanuit christelijk perspectief vast te houden aan die notie van het uit, door en tot God zijn van alle dingen, en ook aan de notie dat de hele werkelijkheid van Christus is. Modernisten zijn buiten God om gaan rusten in een onderdeel van de werkelijkheid, namelijk de kant ervan die zich laat analyseren. Postmodernisten zijn buiten God om gaan rusten in een de kant van de werkelijkheid die zich van een betekenis laat voorzien, zodra, zolang en zoals dat gebeuren kan. In beide gevallen blijven ze hangen in verafgoding van respectievelijk intellect en van verbeeldingskracht, en dus niet zozeer gevoel.

 

Omgang met mensen die psychisch lijden

Dan uw laatste vraag. Hoe gaat u het beste om met mensen die psychisch lijden? Deze vraag herinnert me aan een uitspraak van een psychiater tijdens mijn geneeskundestudie. Hij zei: “Psychiaters zijn rare mensen, want zij stappen naar mensen toe, voor wie anderen een blokje omlopen.” Het is inderdaad vaak niet eenvoudig om in contact te treden of contact te onderhouden met mensen die psychisch lijden. Uitgaande van het idee dat het psychische lijkt te berusten op het verlangen ergens bij te horen, zou u het psychische lijden in zekere zin kunnen zien als er niet in slagen ergens bij te horen. Wanneer je psychisch lijdt, dan is het moeilijk om bij anderen aan te sluiten. Daar ligt dus eigenlijk ook het aangrijpingspunt voor de omgang met hen. Het kan heel zinvol zijn iemand met psychische problematiek proberen te betrekken bij de groep waartoe ze zouden behoren of uit te nodigen om bij een groep te behoren als ze nog nooit ergens bij gehoord hebben. Een ander advies voor de omgang met mensen die psychisch lijden is dat je hun adviseert contact te zoeken met psychiatrische hulpverleners. Die kunnen dan bezien of en zo ja wat er psychiatrisch niet op orde is, en wat daaraan gedaan kan worden. Het kan soms ook van belang zijn dat je mensen die psychisch lijden, adviseert zich goed te houden aan de gemaakte afspraken over hun psychiatrische behandeling. In uiterste gevallen van gevaarlijk psychiatrisch lijden kan het noodzakelijk zijn, dat je ingrijpt, eventueel met politie, zodat iemand misschien zelfs gedwongen wordt opgenomen in een psychiatrische kliniek. Voor zover psychisch lijden te maken heeft met geloofsmatige kwesties kan het van groot belang zijn om dat gericht uit te spreken, zodat er voor dergelijke kwesties ook zorg kan gaan komen of kan worden geaccepteerd.

 

Binnen de psychiatrische hulpverlening staat hoop bekend als een belangrijke zogenaamde aspecifieke factor, naast aandacht en empathie. Een behandeling kan nog zo technisch volgens het boekje verlopen, maar factoren die helemaal niet specifiek zijn voor een techniek, aspecifieke factoren, doen er ook altijd toe, en soms zelfs meer dan de specifieke factoren.

 

Gezien vanuit psychiatrisch-medisch perspectief kan hoop dus tot deze aspecifieke factoren gerekend worden. Voor een patiënt komt ook een hulpverlener van buiten op hem af. Een hulpverlener komt letterlijk op een patiënt toe, en – u weet – een beweging van iets of iemand buiten je naar jou toe plaatst je welhaast als vanzelf in de sfeer van hoop.  

 

 

 

 

Litteratuur

- Berg, J.H. van den (1973) 4e druk, Kroniek der Psychologie. Callenbach, Nijkerk.

- Bloch, E. (1954 – 1959) Das Prinzip Hoffnung. Frankfurt am M., Suhrkamp.

- Descartes R. (1979) Over de methode. Vertaald door Verbeek Th., Boom, Meppel, oorspronkelijke titel (1637): Discours de la Méthode pour bien conduire sa raison, et chercher la vérité dans les sciences.

- Meissner, J.W.G. (2003) Van hulp en heil; de pastorale psychiatrie van Alphonse Maeder. (1882 – 1971). Kok, Kampen.

- Meissner, W.W. (1987) Life and Faith. GeorgetownUniversity Press, Washington.

- Nietzsche, F. (1978) Vert. De antichrist: vloek over het Christendom. Arbeiderspers, Amsterdam. Oorspr. 1888.

- Russelman, G.H.E. (1983) Van James Watt tot Sigmund Freud: de opkomst van het stuwmodel van de zelfexpressie. Deventer, Van Loghum Slaterus.

- Veenhof J., G. Heitink (red) (1990), Heil, heling en gezondheid. Meinema, ’s Gravenhage.

 

 

Bid- en Bijbelleesadvies van Maarten Luther aan zijn kapper.

Luther raadde zijn kapper (!) om voorafgaand aan het gebed enkele Psalmen te lezen, om ‘het hart te verwarmen’.

   De raad van Luther gaat als volgt verder:

   Neem een half uur de tijd, lees het Bijbelgedeelte rustig door. Overweeg dit gedeelte in rust en laat de geestelijke waarheid ervan tot in je hart komen. Neem dan bijvoorbeeld twee inzichten die je in het bijzonder hielpen. 

   En vraag je dan 4 dingen af: 

  1. aanbidding: hoe kan ik op basis hiervan de Heere loven en prijzen? (zie Psalm 103,1). 
  2. berouw: hoe kan het dat ik ‘t in mijn leven niet zo goed voor elkaar krijg om hiernaar te leven? Wat gebeurt er met mijn gedrag - slechte emoties of houding – als ik dit steeds blijf nalaten? 
  3. dank voor het evangelie van genade: hoe kan ik de Heere Jezus danken dat Hij zijn Vader zo heerlijk aan ons heeft geopenbaard? 
  4. een nieuw begin: hoe zet dit alles me aan tot een nieuw begin, een nieuwe dankbaarheid en liefde voor de Heere? Hoe kan ik in mijn leven laten zien dat de waarheid van Christus’ liefde me helder voor ogen staat?

   Als je dit hebt overwogen in de aanwezigheid van de Heere, sta je goed voorgesorteerd om te bidden. Dan kun je de Heere loven als David doet in Psalm 103. Je kunt dan gericht zonden belijden, maar dan weet je ook waar je je leven moet veranderen. Zo verandert je leven ook echt, en wordt het meer en meer leven door de Geest, (Rom 5-8). En dat is pas echt vrij leven!

 

 

Dr J.W.G. Meissner, psychiater

Kampen, 4 november 2010

Lezing DC, Utrecht